Die beslissing werd uiteraard niet zomaar genomen. Ze was gebaseerd op de marktgegevens, namelijk de kostprijs en het rendement van kleine en grote windturbines.

De cijfers

Nemen we als voorbeeld een installatie opgestart in de eerste 3 maanden van 2020.

  • Voor een windturbine kleiner dan 3 MW kwam de totale steun voor de eerste 7 maanden van 2020 uit op 31 €/MWh. Sinds 1 augustus is dat bedrag gestegen naar  33,66 €/MWh.
  • Voor een relatief goedkopere turbine groter dan 3 MW werd voor die periode de ondersteuning bepaald op 8 €/MWh. Sinds 1 augustus werd dat 10,77 €/MWh.

Deze opdeling tussen minder of meer dan 3MW was nodig, want de ondersteuning stond niet meer in verhouding tot de kostprijs en het rendement van kleine en grote windturbines.

Hetzelfde verhaal deed zich voor bij de opdeling tussen windturbines van meer of minder dan 4,5 MW.

  • Boven de 4,5 MW moet een ontwikkelaar een specifieke ondersteuning aanvragen en wordt de ondersteuning vastgelegd op basis van berekeningen op maat. Met de huidige elektriciteitsprijzen, investeringskost en rendementen zal men, vrijwel zeker, GEEN ondersteuning meer nodig hebben. 
  • Een installatie met een vermogen tussen 3MW en 4,5 MW kreeg tijdens de eerste 7 maand een ondersteuning van 8 €/MWh, sinds 1 augustus 10,77 €/MWh. 

Maar ook hier zien we aanvragen voor 4,49 MW, terwijl de windturbine in werkelijkheid 5 MW kan halen.

Stel dat één windturbine van 5 MW per jaar 3.000 uren elektriciteit produceert, dan betekent dat na 20 jaar een oversubsidiëring van 2,4 miljoen euro.

Standpunt

In de commissie Leefmilieu werd dit probleem op 26 oktober 2019 aangekaart. Men was er bang voor dat door het grote verschil in ondersteuning, de projectontwikkelaars zouden kiezen voor de grootst mogelijke ondersteuning per MWh.

Zo zouden ze in de feiten een windturbine plaatsen van bijvoorbeeld slechts 2,3 MW of 2,5 MW of zelfs 2,95 MW, daar waar een grotere windturbine misschien toch kon.

Vermits de ruimte in Vlaanderen al beperkt is, kan het niet de bedoeling zijn om die beperkte ruimte enkel te gebruiken voor windturbines die minder stroom opleveren.

Daarom was mijn standpunt toen duidelijk: oversubsidiëring door de keuze voor kleinere windturbines laten we niet toe. 

We hebben toen GEEN oproep gedaan om zomaar eventjes misbruik te maken van de aanvraagprocedure. Het feit dat men misschien minder kan winst maken met een grotere windturbine, rechtvaardigt dat ook niet.

Het misbruik

Momenteel volstaat een administratieve verklaring (op eer) om aan te geven welk vermogen uw windturbine heeft. Hierop is geen controle en bij een verklaring van een ander vermogen dan het nominaal vermogen is ook geen boete voorzien. 

Aangezien een windturbine van bv 2.95 MW commercieel niet bestaat, wordt bv een machine van 3,0MW of 3,45 MW of zelfs meer gekocht.

Voor het ondersteuningsdossier wordt deze machine als 2,99 MW aangemeld, maar het is dus niet uitgesloten dat deze machine in de werkelijkheid met een hoger vermogen draait.

Via de controle op injectie in het net kan men het maximaal vermogen van de windturbine echter elektronisch inregelen, zodat het opgegeven maximum niet overschreden wordt.

Maar bij minder wind, draait de winturbine op deellast. Deellast op 3,2 MW brengt meer stroom op dan diezelfde deellast bij 2,99 MW. Omgerekend krijg je dus meer vollasturen 2,99 MW met een turbine van 3,2 MW, meer groenestroomcertificaten en bovendien  een hogere ondersteuning qua €/MWh. In alle gevallen worden op deze wijze veel meer subsidies verkregen dan nodig is.

Dit is dus oneigenlijk gebruik van een administratieve verklaring op eer. Hier stellen we paal en perk aan. Een verklaring op eer telt niet meer, enkel het kenplaatje op de motor of het getal zoals vermeld op het internationale IEC-certificaat.

Oplossing

Een eerste oplossing: de projectontwikkelaar vraagt aan de fabrikant om in de fabriek de motor in te regelen en hiervan een IEC-certificaat af te leveren en dit dan te gebruiken als aanvraagvermogen. Maar dit kost veel geld.

Een tweede, logischer oplossing: hij plaatst gewoon de windturbine van bv 3,45 MW. Ook deze oplossing is rendabel met een return on investment van 5,5%. De ontwikkelaar wordt er nog altijd rijk van, maar niet meer superrijk. Hij werkt immers met het geld van de burger.

Boetes?

Het is spijtig te moeten vaststellen, maar door een gebrek aan boetes hebben sommige projectontwikkelaars dan toch gekozen voor een weg om zoveel mogelijk, dus ook onterechte, subsidies binnen te rijven. Dat hier geen sancties aan kunnen worden gekoppeld, is misschien fout en tegelijk ook jammer. Misschien moeten we, net zoals bij zonnepanelen, wel over sanctionering durven nadenken.

Wie bij grote PV-installaties administratief sjoemelde met de startdatum van de installatie (met vervalste keuringsattesten) en zo grotere ondersteuning kreeg dan waar hij recht op had, die kon strafrechterlijk vervolgd worden. Hij moest de te veel ontvangen subsidies terugstorten of ze werden ingehouden van de nog te betalen ondersteuning via de uitbetaling van de groenestroomcertificaten. Zo zijn er ondertussen enkele rechtszaken gekend.

Maar ook een individuele burger kan beboet worden als hij zijn eigen kleine (<10 kWp) PV-installatie niet aangeeft. Want wie die niet aangeeft, betaalt geen prosumententaks.

De situatie is vergelijkbaar met die van de sjoemelsoftware bij de dieselwagens. De burger kon daar niets aan doen, hij had zijn wagen in vertrouwen gekocht. De fabrikanten werden veroordeeld.

Maar er waren ook burgers die hun wagen “chipten” om toch meer vermogen te hebben. Dat was en is ook illegaal. Op die manier ingevoerde wagens (afgetuned op een bepaald vermogen met certificaat en dit omwille van de fiscaliteit) toch plots met meer power rondrijden, terwijl de eigenaar toch de lagere fiscaliteit betaalde.

Besluit

Windturbines kunnen perfect voor mij, maar dan op de gepaste locaties en rekening houdend met de geldende normen.

Al meer dan 10 jaar pleit ik daarom voor een correcte en eerlijke ondersteuning van windturbineprojecten, een ondersteuning die een correct rendement rechtvaardigt.

Want het doel heiligt niet de middelen: het gaat niet op om ‘enkel en alleen om dat het goed is voor het klimaat’ overal windturbines toe te laten tegen gelijk welke prijs.

Want wie betaalt die oversubsidiëring? Juist, U: de consument. Via uw elektriciteitsfactuur.

Met dat geld had ik liever andere dingen gedaan, zoals investeren in energie-efficiëntie.

De goedkoopste kilowatt is immers nog altijd die kilowatt die niet verbruikt wordt.

Onderwerpen